Keti Koti – Column Fenna Ulichki, voorzitter stadsdeel West

Foto stadsdeel West
Hoogstins2024
Donderdag is het 1 juli, een gedenkwaardige dag, namelijk de dag dat in 1863 de slavernij werd afgeschaft in Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen. Een zo belangrijk feit dat de vier grote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht het kabinet deze week in een gezamenlijke brief hebben opgeroepen van deze dag een nationale feestdag te maken. Alleen al de weerstand die dit bij sommigen oproept, geeft aan dat we er nog lang niet zijn met gelijke rechten en de bestrijding van racisme. Want het slavernijverleden werkt door, ook al willen we heel graag dat dit niet zo is. Honderdduizenden mensen zijn in de jaren voor 1863 tot slaaf gemaakt door Nederlandse handen. Dat is een schandvlek in de geschiedenis die we moeten meedragen, en waar we onszelf ieder jaar aan moeten herinneren, opdat dit soort ontmenselijking nooit meer plaatsvindt. Daar kan je mijns inziens onmogelijk tegen zijn. Het is belangrijk dat deze pijnlijke geschiedenis in onze samenleving net zo zichtbaar wordt en blijft als de Tweede Wereldoorlog, waarbij we op 4 en 5 mei stilstaan. Samen leren van ons gedeelde verleden, en samen de toekomst op een positieve, gelijkwaardige manier vorm geven. De pijn van het slavernijverleden wordt nog door vele mensen in Nederland en Amsterdam dagelijks gevoeld. Met de afschaffing van de slavernij is de achterstelling niet meteen ingehaald. Verborgen racisme, etnisch profileren en vooroordelen zijn aan de orde van de dag. Op scholen, de arbeidsmarkt en bij de overheid moeten we blijvend bezig zijn met de bestrijding van racisme en het erkennen en repareren van achterstelling. Een tentoonstelling over het slavernijverleden zoals die in het Rijksmuseum zou dan ook prima een blijvend karakter kunnen krijgen. Alleen zo kunnen we leren van ons gedeelde verleden. Het is goed dat Amsterdam haar eigen rol in dit verleden heeft laten onderzoeken en van die resultaten een boek heeft gemaakt dat vanaf deze maand gratis kan worden afgehaald op het stadhuis of bij de bibliotheek. Een paar jaar geleden was ik in de Oranje Kerk tijdens Keti Koti op zoek naar een vrije plek aan tafel. Aan een mooie, wat oudere Surinaamse vrouw vroeg ik of de stoel naast haar vrij was. Ze keek me aan en zei: ‘Kind, je bent bij een Keti Koti tafel. Slavernij is voorbij. We zijn vrij. Je mag zitten waar je wilt.’ Zo ontmoette ik Willy. Zij was het die me erop wees dat ruim 150 jaar helemaal niet lang geleden is, maar kort geleden. De pijn van families die uit elkaar zijn gerukt en op verschillende boten zijn gezet, moeders die hun kinderen niet konden beschermen, huilende baby’s die overboord werden gegooid, het zijn verhalen die al generaties lang worden doorgegeven en pijn die nog steeds wordt gevoeld. Dat er nog maar heel weinig bedrijven zijn waar het personeel vanwege Keti Koti vrij krijgt, zegt genoeg over het gebrek aan bewustzijn over ons verleden. Gelukkig is er nu de luide roep om de afschaffing van de slavernij landelijk te vieren. Het werd tijd.